God in het gekkenhuis

Een bijna-leven-ervaring (BLE)

God zit in zijn troonzaal en is een beetje depressief. Nou ja, een beetje: het regent nu al 40 dagen en 40 nachten op de aarde.
God zit er bij en kijkt er naar, in sombere gedachten verzonken.
Waar is het fout gegaan, ratelt het voortdurend door zijn hoofd. Steeds weer doemt een antwoord op: Het zijn de mensen. Die sukkels, die er niets van bakken. Die elkaar naar het leven staan, die de wereld vervuilen. Zij zijn er de oorzaak van dat hij nu zo depressief is.
Het had zo mooi kunnen zijn: leven en sterven in het ritme van de aarde.
Bloem komt op, bloem bloeit, bloem geeft zaad, bloem gaat dood, zaad ontkiemt, bloem komt op...

God zucht.
Ja, dat zou het echte leven moeten zijn.
Of dat prachtige concept van eten en gegeten worden.
Leeuw heeft honger, leeuw jaagt, leeuw vangt zwakste dier: leeuw blij, rest van de kudde blij.
Op dat concept heeft God enkele era’s zitten broeden, en eerlijk gezegd, de realiteit is nog veel mooier dan hij ooit zelf had kunnen bedenken.
En dan komt eindelijk de kroon op de schepping, zeg maar de opzichter, de coördinator, en wat doet die?
De mens eet, ook als hij geen honger heeft. Hij doodt ook als daarvoor geen dringende reden is. Hij grijpt in, naar eigen goeddunken, in de natuur. Onderbreekt en verstoort de cyclus, waar God zo op geploeterd heeft.
Nee, het beste is om die misbaksels zo snel mogelijk van de aarde te laten verdwijnen, om het leven, het leven zoals het bedoeld is, eindelijk een kans te geven.
‘Uiteindelijk ben ik het die beslist over leven en dood,’ roept God met alle kracht.

Opeens begint alles in hem en om hem heen te draaien en te kolken. Iets trekt aan hem en voor hij weet wat er gebeurt, raast hij met een enorme vaart omhoog, door een tunnel, duizendmaal lichter dan zijn troonzaal en duizendmaal hoger dan zijn hemelgewelven.
Hij ziet al gauw waar hij naar toe gezogen wordt: aan het eind van de lichttunnel is een zwart gat.
God houdt niet van zwarte gaten. Je hebt ze nodig om het een en ander te scheppen, maar ze zijn onlogisch en onbetrouwbaar, juist als het gaat om tijd en ruimte.
Daarom was het eerste wat hij instelde toen hij aan zijn schepping begon, de sequentiële tijd: na dag een komt dag twee. Een nieuw moment komt pas als het moment daarvoor verdwenen is.
Zwarte gaten houden zich daar niet aan: daar lopen momenten door elkaar heen, tijd staat stil of raast op een onverklaarbare manier alle kanten op. Je kunt op meerdere plaatsen tegelijk zijn, maar ook nergens. Natuurlijk is hij, als God, daarvoor wel een beetje immuun. Maar toch, als hij in het zwarte gat belandt, spelen ruimte en tijd ook met hem hun spel.

*

‘Ah daar bent u!,’ klinkt een stem.
‘U had mij verwacht?,’ vraagt God.
‘Ja, maar laten we eerst tijd en ruimte even een plek geven,’ antwoordt de stem.

God zit aan een tafel en tegenover hem zit een mens. Hij kijkt God vriendelijk aan: ‘Dit lijkt mij een goede plek om eens even van aangezicht tot aangezicht met elkaar te babbelen.’
God voelt zich nog een beetje duizelig: ‘Waar zijn we?,’ vraagt hij.
‘Het is 1938, we zijn in Duitsland en mijn naam is Dietrich Bonhoeffer.’
Langzaam begint het God te dagen.
‘En wat kom ik hier doen?’
De man pakt de koffiepot en schenkt in. ‘Melk en suiker?’
‘Nee, zwart graag,’ antwoordt God.
Zwijgend drinken ze hun koffie.
‘Wat kom ik hier doen?,’ herhaalt God zijn vraag.

‘U twijfelt aan de mens,’ zegt de man tegenover hem zacht. ‘
Je mag dat een understatement noemen,’ zegt God wrang.
‘U bent, geloof ik, een beetje jaloers.’
‘Ik?,’ lacht God, ‘Jaloers op die sukkels die er niets van terecht brengen en die mijn magnum opus, het leven, naar de knoppen helpen? Leg uit, waarop ik jaloers zou moeten zijn.’
‘U bent niet jaloers op wat ze doen, maar op wat ze voelen.’
God kijkt hem niet begrijpend aan.
‘U hebt de hemel en de aarde gemaakt en alles wat daarop is. U hebt de geheimen van dood en leven op een werkelijk magnifieke manier in uw schepping geweven.’
God glimlacht en knikt.
‘Alles loopt naar uw goddelijke plan en alles zingt feitelijk uw lof en eer.’
God droomt voor zich heen. Hij ziet rivieren die in de handen klappen en bergen die het uitjubelen.
De man kijkt God indringend aan:
‘Waarom hebt u eigenlijk de mens geschapen en nog wel naar uw beeld en uw gelijkenis?’

God zwijgt.

‘Ik zal u zeggen waarom u dat gedaan heeft. Wat u miste in heel die perfecte schepping van u is het ervaren. De schepping is voor u een toneelstuk, schitterend opgevoerd, met een perfecte cast. De schepping is voor u een schilderij van een groot meester. Ze kan u ontroeren, maar u bent geen deel van het geheel.
U weet niet echt wat leven en sterven is. U hebt eigenlijk geen idee hoe waanzinnige vreugde voelt of diep verdriet. Ja misschien bent u geroerd, of geïrriteerd, een beetje depressief, maar u maakt het niet echt mee.
Om toch zo dicht mogelijk bij de ervaring te komen, hebt u toen mensen gemaakt, naar uw beeld en uw gelijkenis.
U hebt gedacht als een beeldhouwer, maar mensen zijn niet zomaar beelden. Ze hebben een eigen wil, een vrije wil nog wel, omdat ze zo op u lijken.
En wat doen ze, die mensen? Alles wat ze niet zouden moeten doen.
En wat overkomt hen? Alles wat u niet wilt dat hen overkomt.
U noemt ze dan ongehoorzaam, terwijl ze nou net doen, waarvoor ze zijn geschapen: zijn als God.’

God is een tijdje stil. Dan zegt hij: ‘Maar ik ben rechtvaardig en zij maken er een zootje van. Ik ben liefde. Zij moorden en stelen.’

De man schudt zijn hoofd.
‘Hoe kunt u van liefde spreken als u niet ervaart wat een ander ervaart. Uw zogenaamde rechtvaardige schepping is een plek waar een moord wordt goedgepraat omdat het zogenaamd in de cyclus van de natuur zit. Dan mag een rund dus gegeten worden door een roofdier, dan mag een brand het bos en zijn bewoners slaan, dan mag een overstroming hele mensenmassa’s vernietigen.
Maar u weet niet hoe een rund zich voelt als hij gegeten wordt, hoe het voelt om ingesloten te worden door een bosbrand en te sterven, hoe het voelt om verzwolgen te worden door de vloed?
Als u dat liefde noemt, kijk dan nog eens goed naar de mensen en misschien leert u nog wat van hen.
Ja, ze doen elkaar de vreselijkste dingen aan en ja, deze periode is een van de vreselijkste uit hun geschiedenis. Maar kijk ook eens hoe zij elkaar beminnen, hoe ze hun leven geven voor elkaar en voor de waarheid, hoe de moeder het kind baart, hoe het kind huilt en getroost wordt. Kijk eens hoe de mensen leven. Kijk eens hoe ze lijden.’
God krijgt een brok in zijn keel en wordt overspoeld met medelijden.
Hij huilt.
God huilt om alles wat is geweest en om alles wat nog zal komen. Hij huilt om het leven en om de dood.
De man slaat zijn armen om hem heen en troost hem.

*

God zit weer in zijn troonzaal. Hij weet nu wat hij moet doen.
Maar eerst voegt hij nog een klein conceptje toe aan zijn schepping.
‘Dit noem ik opstanding,’ zegt hij tevreden. ‘Anderen zullen dat later hoop noemen en weer anderen liefde.’
Dan staat God op.
Hij legt zijn goddelijkheid weg en maakt zich op om af te dalen naar de aarde.

Het houdt op met regenen.
Het is genoeg geweest.
Noach kan uit de boot.
Jezus kan opstaan.
Het verhaal kan nu echt beginnen.