God in het gekkenhuis

Hoe Noach de boot miste

Okay.
God zit diep in de put en wil dus de aarde vernietigen. Het moest er een keer van komen. Lang genoeg gewaarschuwd. Niemand wil luisteren.
Niemand?
Toch niet, want ergens in de smerige krochten van een drukke stad leeft een oude zwerver met een enorm drankprobleem die als enige af en toe nog eens contact met God opneemt. Dus geeft God de zwerver de opdracht een ark te bouwen.

Zegt Noach: ‘God, ik heb een behoorlijk drankprobleem.’

Maar goed, hij is de beroerdste niet, dus begint hij buiten de stad bij een vuilnisplaats materialen bij elkaar te zoeken. Overdag werkt hij hard en ‘s nachts als hij slaapt komt God om al het werk van de dag nog weer eens opnieuw te doen.
Noach is waarschijnlijk de enige mens met een drankprobleem die ‘s ochtends niet met een kater wakker wordt. Want elke ochtend is hij weer reuze benieuwd naar wat hij eigenlijk de vorige dag gebouwd heeft en langzamerhand krijgt hij er plezier in. Steeds vaker laat hij de fles staan en na een maand of wat drinkt hij alleen nog maar water. Door al het werk komt hij ook lichamelijk in evenwicht. Hij wast zich vaker, scheert zich dagelijks en ververst zijn kleren met enige regelmaat.
En dan wordt hij verliefd. En na een tijdje is hij de trotse vader van een drieling: drie blakend gezonde jongens.

Het werk gaat ondertussen rustig verder. De jaren gaan voorbij. God werkt nog steeds mee ‘s nachts, maar merkt nu tot zijn grote vreugde dat er steeds meer klopt van het werk dat Noach zelf uitvoert.
Als de jongens wat ouder worden beginnen ze mee te bouwen en als ze volwassen zijn en getrouwd is de ark eindelijk klaar.

Dan krijgt Noach van God de opdracht om de dieren in de ark te brengen.
‘De dieren?,’ vraagt Noach en krabt zich achter zijn oren. ‘Wat voor dieren?’
God legt uit dat hij van de reine dieren zeven paar wil meenemen en van de onreine dieren één paar.
Noach maakt een paar berekeningen en zegt: ‘Dat lukt niet. Dat gaat allemaal nooit in de ark.’
God denkt na.
‘Okay,’ zegt ie, ‘dan van alle dieren één paar.’
Noach kijkt God eens goed aan: ‘Dat kan ook niet, jongen,’ zegt hij,
‘die boot is veel te klein. Als we er van uitgaan dat we een jaar op zee ronddobberen, zoals je mij eerder hebt uitgelegd, dan kan ik in deze boot mijn familie meenemen en net genoeg eten voor acht mensen.’
‘We zouden,’ mijmert God, ‘van elk dier DNA mee kunnen nemen.’

Noach pakt Gods hand. ‘Wat zit jou nou eigenlijk dwars? Waarom moet de aarde eigenlijk vernietigd worden?’
‘Ik heb ze lang genoeg gewaarschuwd,’ zegt God nors.
‘Wie heb je gewaarschuwd en waarvoor?,’ vraagt Noach.
‘De wereld en ik heb ze gewaarschuwd dat het zo niet langer kan.’
‘Wat kan er dan zo niet langer,’ vraagt Noach geduldig.
‘Nou, dat moorden en dat liegen en dat stelen. Dat kan zo niet langer.’ Noach knikt.
‘Maar heb je je ooit afgevraagd waarom ze dat dan doen?,’ vraagt hij dan.
‘Heb je je ooit afgevraagd hoe ze zo zijn geworden?’
God kijkt hem fel aan: ‘Ja, dan krijg ik nu zeker ook nog de schuld hè? Het is natuurlijk weer de schuld van de ouders.’
Noach glimlacht.
‘Het gaat niet om schuld, maar of je je wel eens hebt afgevraagd waarom mensen moorden, liegen en stelen?’
‘Nou,’ vraagt God, ‘waarom denk jij dan dat ze dat doen?’
Noach zwijgt een moment en zegt dan: ‘Ik denk dat ze het spoor bijster zijn. Ik denk dat ze zich verloren voelen.’
Het is weer even stil en dan gaat Noach verder: ‘Ik was ook verloren en jij kwam en gaf me een opdracht, iets nieuws om voor te leven. En je hielp me ‘s nachts terwijl ik sliep.’
God kijkt hem verbaasd aan. ‘Heb je dat gemerkt?’
Noach lacht. ‘Je denkt toch niet dat ik dacht dat de kabouters dat gedaan hadden?’
Er verschijnt een glimlach op het verbitterde gezicht van God.
‘Dus,’ gaat Noach verder, ‘je moet ze wat om handen geven. Iets waaraan ze kunnen werken. Iets waarmee je ze af en toe helpt, zonder dat ze dat merken.’

God denkt na.

‘Maar wat?,’ roept hij, ‘Zal ik ze democratie geven, politiek en verkiezingen?’
Noach schudt het hoofd. ‘Dat hebben ze al lang zelf bedacht en het is een van de belangrijkste oorzaken van het liegen en stelen.’
God fronst zijn wenkbrauwen. ‘Zal ik ze dan religie geven, kerken en moskeeën?’
Noach schudt het hoofd. ‘Dat hebben ze ook al lang zelf bedacht en het is een van de belangrijkste oorzaken van het moorden.’
God haalt zijn schouders op. ‘Dan weet ik het ook niet.’

Noach kijkt God diep in de ogen. ‘Geef ze zin,’ zegt hij zacht. ‘Geef ze de drang om te zoeken naar de zin van het leven.’
‘Zin,’ smaalt God, ‘en wat mag de zin van het leven dan wel zijn?’
‘Dat,’ zegt Noach, ‘is volgens mij het verrassende. De zin is voor iedereen anders. Laat ze er overdag naar zoeken en ‘s nachts kan je dan wat bijsturen. Misschien komt de een bij de liefde uit, de ander bij muziek, nog een bij politiek en weer een ander bij geloof.’
‘Hmm,’ zegt God. ‘Dat van die liefde bevalt me wel en ik houd van muziek. Wat voor soort muziek denk je aan, Noach, jazz? ’
‘Ik verklap niks,’ lacht Noach.
‘Of rap? Vind ik ook cool,’ zegt God.
‘Dus wat doen we met die vernietiging?’ vraagt Noach.
‘Die gaat niet door,’ zegt God.
‘Beloofd?’
‘Beloofd!’

En om te bewijzen dat hij het echt meent, tekent God de prachtigste regenboog die hij ooit gemaakt heeft, heel hoog in de lucht. En iedereen die er naar kijkt voelt de drang op weg te gaan, en te zoeken naar de zin van zijn, van haar bestaan.

En God?

God is in de zevende hemel.