God in het gekkenhuis

Varken vindt vuur



Voor het raam

Varken zit voor het raam en zucht.
Uitgeblust, is het woord dat steeds door zijn hoofd maalt. Hij voelt zich slap en futloos.
Uitgeblust, uitgeblust...
Voor zijn raam staan twaalf potjes met geraniums. Hij heeft ze vorige week op zijn verjaardag van zijn kinderen gekregen. Eén keer per jaar komen ze allemaal op verjaardagsbezoek. De rest van het jaar druppelt er alleen af en toe iemand binnen voor een vluchtig bezoekje. ‘Hoe gaat het? Tot ziens!’

Sinds zijn lieve Zeugje nu alweer vijf jaar geleden is overleden, is het erg stil geworden in het eens zo levendige huis. Eenmaal in de week komt de trouwe buurvrouw Hond de boodschappen brengen. Dan drinkt ze snel een kop koffie met hem, veegt het ergste stof van de kasten en gaat er dan weer vandoor. Zelf komt Varken zijn huis bijna niet meer uit.
Uitgeblust is hij.
Voor hem hoeft het allemaal ook niet meer zo nodig. Als de Hemelse Slager hem morgen zou komen halen, nee vandaag zelfs, dan zou hij niet protesteren.

27.
uitgeblust
een vuur wat dooft
en zelfs niet smeult
maar ophoudt om nog vuur te zijn
waarmee zal ik dan ontbranden?

Buiten schijnt de zon. De puppy’s van de buurvrouw dartelen vrolijk in het gras. Maar Varken ziet het niet. Hij staart in de verte en zucht.

Als het begint te schemeren staat hij op van zijn stoel, smeert een boterham, maakt wat melk warm en gaat, met bord en glas, weer voor het raam zitten.

‘Ach Zeugje van me,’ mompelt hij, ‘wanneer kom je me halen?’

Hij zucht en neemt een hapje van zijn boterham.

Als het donker is geworden is Varken, zoals gewoonlijk, ingeslapen op zijn stoel voor het raam.



Zeugje

Midden in de nacht wordt hij wakker van een eigenaardig licht in de kamer. Versuft staat hij op om de lamp uit te doen en in bed te kruipen. Maar dan hoort hij een bekende stem.
‘Beer, ouwe Beer van me.’
Varken schrikt. ‘Zeugje?’
‘Wat zie je er mismoedig uit, Beer.’
‘Zeugje ben jij het? Ach vrouw, het leven is niks zonder jou. Toen je van me wegging ging het vuur in mijn leven uit. Uitgeblust, Zeugje. Uitgeblust!’
‘Arme Beer, van me. Je bent nog niet veel veranderd. Nog steeds je ogen dicht? Dan zie je niet veel hoor, Beer.’
‘Kom je me halen? Is het eindelijk tijd voor mij?,’ vraagt Varken hoopvol.
‘Jou halen?,’ lacht zijn vrouw, ‘Zie ik er uit als de Hemelse Slager?’
Varken buigt het hoofd en zegt niets.
‘Ik ben hier om jou nog een kans te geven om het vuur, het ware levensvuur, jouw vuur te vinden.’
‘Maar,’ protesteert Varken, ‘jij was altijd het vuur dat mijn hart deed ontbranden en nu je weg bent is er geen vuur meer.’

‘Kom op Beer,’ vermant zijn vrouw hem, ‘niet zo zielig doen! Vannacht ga je het vuur vinden. Denk eens na Beer, hoe kan de Hemelse Slager je ooit vinden als je nu al uitgeblust bent.’
Varken schrikt. Zijn enige hoop in deze jaren is altijd geweest dat er in ieder geval ooit een einde aan zijn lijden zal komen. Nu beseft hij dat er misschien zoiets als een eindeloos lijden bestaat.
‘Wat moet ik doen,’ vraagt hij.
‘Kijken. Gewoon kijken,’ lacht zijn vrouw.

28.
als jij je ogen
niet eens opent

hoe zie je dan
wat voor je is



Als een film

Opeens staat Varken buiten in een weiland met gras en bloemen. Er schijnt een zonnetje aan een blauwe hemel en het is behaaglijk warm. Vlak voor hem speelt een klein biggetje. Het jaagt achter de vlinders aan, buitelt in het groene gras, plukt bloemen, het zingt en knort van plezier.

‘Dat ben ik,’ zegt Varken opgetogen.
‘Ja,’ zegt zijn vrouw, ‘en toen kende je me nog niet eens. Waar komt dan dat vuur vandaan?’
Varken kijkt naar het dollende biggetje.
‘Ach,’ zegt hij weemoedig, ‘dat is het vuur van de jeugd. Dat gaat voorbij, als je eenmaal getrouwd bent en kinderen hebt.’

Dan staat varken in een gezellige, warme en lichte woonkamer, waar een meute biggen ronddolt over de stoelen, onder de tafel en achter de bank. De deur gaat open en een grote varkensbeer komt sloffend het huis binnen. Hij hangt zijn jas op, trekt zijn schoenen uit en laat zich op de bank ploffen.
Even is het stil in huis.
Dan storten de biggen zich met zijn allen op de arme beer.
‘Jongens...,’ probeert hij nog. Maar de overmacht is te groot.
Opeens valt alle vermoeidheid van zijn gezicht. Hij lacht en hij slaakt een gevaarlijke indianenkreet. De biggen stuiven joelend van plezier uit elkaar en de beer rent achter ze aan. Elk biggetje dat hij vangt wordt doorgekieteld en krijgt daarna een enorme smakkerd op zijn voorhoofd.

Varken moet lachen. ‘Ja. Zo moe was ik en in één keer was het weg. Kijk mij toch blij zijn.’
Zijn vrouw lacht: ‘Waar komt dat vuur toch vandaan?’
Varken kijkt naar de lachende beer.
‘Ach,’ zegt hij weemoedig, ‘dat is het vuur van het jonge vaderschap. Dat gaat voorbij als de kinderen eenmaal groot zijn.’

Varken ziet zichzelf op de bank zitten. De tv staat aan en de kamer hangt vol roze slingers en roze ballonnen. Hij heeft een roze hoed op en een roze toeter in de hand. Plotseling veert hij op en begint te juichen: ‘Ja, ja, goooooaaaaal!’
Varken grinnikt. ‘Ach ja, voetbal.’
‘Maar wat een vuur!,’ zegt zijn vrouw.
‘Eenmalig. Dat is morgen weer weg,’ zegt Varken beslist.

29.
van vuur dat voorbijgaat
van eeuwigheid die eindig is
daarvan wil ik zingen
omdat dat vuur mijn leven is

Dan volgen de scènes elkaar steeds sneller op. Het lijkt alsof het leven van Varken als een film voor hem wordt afgespeeld. Hij ziet zichzelf vooraan lopen in een grote demonstratie tegen het gebruik van proeven op mensen. Hij ziet zichzelf een vurig betoog houden tijdens een buurtoverleg, waar hij pleit voor gastvrijheid van de andere buurtbewoners voor de nieuwe familie Wilde Zwijn die onlangs in de buurt is komen wonen. Hij ziet zichzelf schilderen en behangen in het nieuwe huis van een van zijn kinderen. Hij kijkt ademloos toe hoe hij zijn vrouw verzorgt tijdens haar langdurige ziekbed, hoe hij haar elke dag opvrolijkt, met een grapje, een bloemetje, een verhaaltje of een ommetje in de rolstoel en hoe zij uiteindelijk vredig in zijn armen sterft.

Varken valt in een onmeetbare donkere diepte. Zijn val lijkt een eeuwigheid en het duister dreigt hem te verzwelgen. Er is geen houvast en niemand die hem opvangt.
Dan gloort er licht.



Overal vuur

Het is ochtend geworden.
Hij zit in zijn stoel voor het raam en kijkt naar buiten. Voor het eerst in vijf jaren ziet hij de zon opkomen.
‘Vuur,’ denkt hij.
De buurvrouw zet de melkflessen aan de straat. Varken ziet hoe zij brandt als een veilig, verwarmend en beschermend vuur. De puppy’s buitelen juichend over elkaar naar buiten. Hij ziet hoe ze branden als kleine uitbundige vlammetjes.
Hij staat op en loopt naar de spiegel. Bij de aanblik van zijn spiegelbeeld schrikt hij even: een brandende braambos, die niet wil verteren..
Hij wast zich, trekt zijn beste pak aan en gaat op weg.

[30.]/voc/files/X69-voc.mp3 "X69 Overal vuur")
vuur,
overal vuur
brandend in mijn hart
zon
in mijn leven
waar alles om draait



Zuster Vos

Onderweg ontmoet hij Zuster Vos. Op haar hoofd wakkert een enthousiaste, niet te doven vlam.
‘Goedemorgen, zuster Vos. En, geniet u ook zo van uw levensvuur?’
‘Mijn levensvuur?,’ Zuster Vos kijkt hem wantrouwend aan, ‘Pinkstervuur zul je bedoelen, ongelovig zwijn. Het vuur van Lam dat voor ons is geslacht!’
Varken glimlacht tegen haar.
‘Wat dan ook, Zuster Vos. In ieder geval het vuur dat in onze harten brandt, onafhankelijk van wie dan ook. Ons eigen levensvuur, zogezegd, onafhankelijk van jouw Lam.’
‘Oh, ongelovige!,’ roept Zuster Vos, ‘Je zult voor deze woorden eeuwig branden op de hemelse barbecue.’
Varken lacht en knikt vriendelijk naar de tierende Zuster Vos.



Vrouwe Kat

‘Dag Vrouwe Kat,’ roept hij.
Vrouwe Kat staat voor haar huisje en timmert een nieuw bord op haar deur.

Vrouwe Kat
gediplomeerd
voor verlichting en vuur

‘Ach, als dat Varken niet is, brandend en verlangend zoals altijd.’
‘Het vuur brandt, Vrouwe Kat, ik heb het net gevonden,’ roept Varken vanaf de straat. Hij kijkt eens goed en ziet dat in Vrouwe Kat een smeulend vuur aanwezig is.

‘Ach arm Varken,’ zegt Vrouwe Kat, ‘Ik had je een heel goedkope cursus kunnen aanbieden om het vuur te vinden. Dat ga je toch niet op eigen gelegenheid doen?'
Ze schudt haar hoofd, gaat naar binnen en trekt de deur achter zich dicht.



Wolf

Bij het huis van Wolf, klopt Varken op de deur.
‘Binnen,’ klinkt het zacht.
Wolf ligt op bed en kijkt hem vriendelijk aan.
‘Het is op!,’ zegt hij. ‘De Hemelse Jager zal me spoedig komen halen.’
Varken schrikt bij het zien van zijn oude vriend. Wolf is een vuur dat dooft.
‘Ik heb vuur,’ probeert Varken.
Wolf lacht.
‘Ik zie het!,’ zegt hij, ‘Goed voor jou, maar ik ben op, beste vriend. De kaars is bijna uit. Dat zie je toch.’
Varken knikt.
‘Maar...’
Varken zwijgt.
‘Help me maar naar buiten,’ glimlacht Wolf, ‘dan wachten we samen.’
Varken draagt Wolf voorzichtig naar de schommelstoel die in de warme zon voor het huisje staat.
Hij knielt bij hem op de grond en pakt voorzichtig een poot van Wolf. Hij ziet dat het vuur nu ieder moment kan doven.
‘Is het zover?,’ vraagt hij.
Wolf knikt en grijnst. ‘Bedankt goede vriend; het ga je goed! Ik zie de Jager staan. Hij spant zijn boog.
’ Wolf kijkt in de verte, lang, heel lang.
Dan sluit Varken zijn ogen.

31.
de jager spant zijn boog en
een vriend sluit je ogen
wie achterblijft
moet doorgaan

raak mij aan
wek mij tot leven
adem door mij heen



Meester Egel

Meester Egel staat al de hele morgen aan de kant van de weg op Varken te wachten.
Varken ziet hoe de oude monnik brandt als een uitnodigend baken bij de haven in de zee van tijd.

‘Zo Varken,’ bromt Meester Egel vriendelijk, ‘ben je daar eindelijk?’
‘Meester,’ fluistert het Varken, ‘Overal vuur!’
Meester Egel kijkt hem aan. ‘Het is tijd, niet?’
Varken knikt. Hij gaat in het gras zitten en Meester Egel zet zich naast hem neer.
Varken sluit de ogen en kijkt in zijn hart. Het vuur brandt. Hij kijkt heel aandachtig en het vuur laait op. Het vult zijn hele hart, zijn longen en al snel zijn hele lichaam.
‘Zeugje!,’ roept hij boven het loeiende vuur uit.

Varken wandelt met zijn vrouw en Varken is niet meer.

Meester Egel staat op. ‘Waarom voor verlichting gaan als je ook kan branden?,’ giechelt hij. En dan brult hij het uit van het lachen, totdat de tranen over zijn wangen lopen.

32.
vuur, vuur,
bevrijdend vuur,
smeed de boeien om tot bakens
in de zee van tijd
vuur, vuur,
nodend vuur,
bij de haven, op het strand
vuur, vuur,
machtig, verterend vuur,
brandend verlangend,
verraderlijk smeulend vuur