Open ruimte

Buiten adem

Het is een mooie warme zomerse namiddag.
Ik loop ontspannen naar het metrostation.

Deze dag ben ik, net als bijna altijd, begonnen met meditatie, qigong en tai-chi. Na een gezonde muesli ben ik in alle rust naar het station gefietst en in de trein heb ik zowaar een hoofdstuk kunnen lezen uit het boek ‘Elke stap is vrede’ van Thich Nhat Hanh. Aangekomen in Amsterdam ben ik volledig in harmonie met alles en iedereen. De hele dag heb ik in evenwicht mijn werk kunnen doen.
En nu ben ik dus op weg naar huis. De zon schijnt en ik passeer de lantaarnpaal die al sinds jaren voor mij het punt markeert, vanwaar ik elke aankomende sneltram kan halen, door gewoon hard te lopen.

In de verte doemt inderdaad een tram op. Ik hoef niet lang na te denken en besluit te rennen, want als ik deze tram haal, kom ik mooi op tijd thuis. Anders wordt het een half uur later.

Het rennen gaat aardig, ondanks de warmte. Het laatste stukje is altijd het moeilijkst: 26 traptreden (2 x dertien) omhoog. Mijn lichaam meldt aarzelend dat de conditie lichtelijk in gebreke blijft bij de gevraagde inspanning. De tram staat stil en de deuren gaan open. Ik spring op het perron. Nog 10, nog 9, nog 8 meter. Ik doe een beroep op mijn laatste reserves en laat me door de zich al sluitende deuren naar binnen vallen. De tram rijdt direct weg.
Mijn elleboog is een beetje geschaafd. Ik let er niet op, want nu komt het ergste deel, weet ik uit mijn jarenlange ervaring. Mijn lijf schreeuwt, na deze krachtsinspanning, om zuurstof. Ik moet zien te ademen. De binnentemperatuur van de tram is minstens 40 graden. In Amsterdam worden trams namelijk ook in de zomer gestookt. Ik zuig de warme stilstaande lucht in mijn longen op. Zuurstof! Meer zuurstof! Waar is een raampje?
Even lijkt het of de paniek mij bij de keel grijpt. Niet hyperventileren!
Rustig ademen!

In-ademen... uit-ademen...
in-uitademen... uit-ademen...

Okay. Okay...
Rustig gaan zitten. Denk aan het ademen! Op mijn netvlies zie ik mijn hart als een wildeman bonken tegen het licht dat binnenkomt: zwart - wit, zwart - wit...
Alleen maar op je adem concentreren, dan kom je vanzelf weer op adem. Het lukt. Ik word weer rustig.

Midden op een brug, in de felle onbarmhartige zon, komt de tram tot stilstand. Ergens verderop is het spoor tijdelijk geblokkeerd door een andere tram, weet ik.
Rustig blijven! Alles gaat voorbij. De tram zal hier vast niet eeuwig blijven staan. En inderdaad, net op het moment dat ik begin te vrezen dat de zonet nog ver weg gewaande eeuwigheid wel heel schrikbarend dichtbij komt, zet de tram zich schokkerig in beweging. Nog één metrostation en dan komt het NS station Duivendrecht.

Waarom blijft die tram nou weer zo lang staan? De bestuurder wacht op een andere tram, zodat de inzittenden van die tram een goede aansluiting krijgen, weet ik. Maar waarom? schreeuwt het in mijn hoofd. De aansluitingen deugen normaal ook nooit. Waarom gaat iemand nu, in deze verzengende hitte, hypercorrect op aansluitingen letten? Wie wil er eigenlijk mee in deze moordende-hitte-tram? Gelukkig zet de tram zet zich weer in beweging: er wordt niet op de aansluiting gewacht. Opnieuw hervind ik mijn evenwicht.

Zoef! We worden ingehaald door de trein die ik moet hebben.
Dat is niet erg. Volgens mijn statistieken, gebaseerd op jarenlange ervaring, zijn we ook nu weer voorbij een markeringspunt: dus die trein gaan we zeker halen! Yes!

Maar dan moet deze tram natuurlijk wel sneller gaan. De bestuurder van onze tram zal het toch niet zo uitkienen, dat als straks onze deuren opengaan, de deuren van mijn trein zullen sluiten?
Okay... Okay...

Rustig ademen.
In-ademen, uit-ademen.
Laat los, het is niet belangrijk.

Net wanneer ik er mee ingestemd heb dat het allemaal niet belangrijk is, gloort er hoop: niet alleen onze tram rijdt langzaam: de trein die ik moet halen gaat nog langzamer. We halen hem weer in! We halen hem in!
Twee schildpadden die een wedstrijd houden en onze schildpad, ONZE schildpad gaat winnen. Brave, goede, lieve bestuurder. Ik had hem graag in mijn armen gesloten.
Dáár, in de verte kondigt zich Duivendrecht aan. We hebben de trein inmiddels helemaal ingehaald. Ik ben volledig in harmonie met mezelf en de wereld om me heen.

Maar, wat is dat?
Op het perron, op MIJN perron, op MIJN TREINPERRON staat een andere trein!
Wat doet ie daar?
Hey! Wegwezen! MIJN trein kan zo niet binnenkomen.
W eg!

Wacht even: het is een sneltrein!
Aha, een manier om nog sneller in Utrecht te komen.
Ho!
Wachten! Wacht op mij!
De deuren staan nog open. De deuren van onze tram gaan open...
Ja hoor, dacht ik het niet: de deuren van de trein sluiten zich. Het is ook altijd het zelfde met de NS. Het personeel bestaat volgens mij uit sadisten die je waar maar enigszins mogelijk de voet dwars zetten.
Wat nu?

De deuren gaan weer open. God zij geloofd met diepst ontzag! Halleluja. Het zijn engelen, die mensen bij de NS! Weldoeners! Filantropen!
Klein spurtje: ik spring in de trein.
Gered!

Ik heb de neiging om op mijn knieën te vallen en een dankgebed uit te spreken. De trein is echter erg vol en ik besluit daarom het gebed nog enige tijd op te schorten.

Er volgt een omroep van de conducteur.
Een omroep van mijn weldoener. Misschien een welkomstwoord voor de late passagiers? Laat maar horen, beste man, ik ben een en al oor!
‘Wegens een defect aan de airco, kan deze trein niet verder rijden. U wordt allen vriendelijk verzocht hier uit te stappen. Achter ons staat een trein gereed waarin u uw weg naar Utrecht kunt vervolgen. Onze excuses voor dit ongemak!’

Wacht even.

Ho!

Hoezo airco kapot? Hoezo uitstappen? Zeg, we zijn geen mietjes! Sinds wanneer is die vermaledijde NS bezorgd over zijn klanten? Hey, conducteur, ik heb wel eens een reis meegemaakt waarin we gestapeld werden, waarin ons tevens geadviseerd werd de adem in te houden van Utrecht tot Amsterdam en waarbij ons tenslotte nog gevraagd werd, of we ons, in onze gestapelde houding, alsjeblieft toch nog een beetje wilden inschikken, omdat het peloton reizigers dat nog op het perron stond ook nog mee moest. Dat hebben we gedaan en de trein is gaan rijden!
Bovendien, de metro wordt toch ook niet platgelegd als de airco het niet doet. Er zit überhaupt geen airco in de metro’s, sterker nog: ze stoken de kachel met dit weer. Trouwens, de temperatuur in deze trein is de noordpool vergeleken met de tram van daarnet.

De andere passagiers zijn blijkbaar van plan de opdracht van de NS- man op te volgen. Ik word, of ik het wil of niet, de trein weer uitgeduwd. Mijn trein, die ik met zo veel bloed, zweet en nu ook tranen heb gehaald.
Het duurt lang voor de trein eindelijk leeg is. Meer en meer word ik naar achteren gedrongen.
Even denk ik dat de capaciteit van dit perron opraakt, maar dan rijdt de trein toch echt weg: leeg.
Leeg.

Verbeeld ik ‘t me, of lacht die Judas van een conducteur ons toe vanachter een raampje?
Okay. Opperste concentratie is nu vereist. Ik schat mijn kansen in. Ik sta in een ongelukkige uitgangspositie: voor mij staat een horde mensen die in dezelfde trein wil als ik, alleen, zij staan er dichter bij dan ik.
Ik ben echter niet voor niets een ervaren treinreiziger. Gewiekst glijd ik door de rijen. Niemand die moppert. Niemand die het bemerkt. Twintig jaar NS-reizen laat zijn sporen wel achter. Of juist niet, maar daar kan ik nu niet op letten.

Ik sta vooraan! Daar komt mijn trein!

Heel langzaam komt ie tot stilstand en voor mij, precies vóór mij ontvouwt zich een deur. Gerechtigheid! Mijn hart zingt. Ik dank in stilte de machinist die dit zo geraffineerd tot stand heeft doen komen. Hoezo evolutie door dom toeval? Hier is zonder meer sprake van een Intelligent Ontwerp.
Doe maar open die trein en laat deze veteraan binnengaan. Open de poorten.
Toe dan!
Ik kijk met een dreigende blik naar de mevrouw die bij het knopje staat.
‘Druk dan, mens!’, bewegen mijn lippen zich geluidloos. Andere deuren gaan al open.
Toe dan, druk dan!
‘De deur is defect’, zegt iemand achter mij.
‘Dat staat nergens’, zeg ik met zachte bevende stem.
O, wat ben ik weer naïef. Ik geloof toch niet werkelijk dat de NS op elke deur die het niet doet zomaar een bordje hangt.

Ik maak mij snel los uit de meute en ren naar een andere deur.
Als ik omkijk zie ik dat de deur, mijn deur, toch opengaat. Ik realiseer me, te laat, dat de vrouw bij het knopje, nu dan eindelijk ook óp dat knopje heeft gedrukt.
Ik ren weer terug!
Heel langzamerhand kom ik geheel en al buiten adem tot inzicht: deze trein is al boordevol en de losers die nu nog buiten op het perron staan zullen er geen plekje meer vinden.

Eindelijk geef ik het op. Ik ga op een bankje zitten en kijk naar de volgepakte trein. Ik wil niet eens naar binnen, weet ik. Ik pak mijn boek en ga lezen.

Het is goed.
De trein rijdt weg.
Het is goed.

Niet lang daarna komt er een andere intercity.
Ik stap rustig naar binnen, help nog een moeder-met-kinderwagen bij het instappen, en ga kalm in een volkomen lege coupé zitten. De trein komt spoedig in beweging.
Ik bel op dat het een half uurtje later wordt.

Heerlijk rustig in de trein. Ik geniet van het uitzicht en lees zo af en toe een paar regels uit mijn boek.

In Utrecht schrijd ik naar spoor 8 voor de trein naar Rhenen. De trein staat er nog doordat ie wat vertraging heeft gehad. Ik stap in, vind nog een plekje en dan rijdt de trein weg.

Mijn vrouw kijkt me verwonderd aan: ‘Ik dacht dat je een half uur later kwam’.
‘Och’, zeg ik: ‘Ik ben gewoon wat langzamer gaan lopen!’