Open ruimte

De intieme dood

Marie de Hennezel, De intieme dood - Levenslessen van stervenden; Altamira-Becht – ISBN 902300907X

Sterven, hoe doe je dat?
Deze vraag wordt in het voorwoord van De intieme dood gesteld door François Mitterand. De inmiddels overleden president van Frankrijk was een goede bekende van Marie de Hennezel, de schrijfster van dit ontroerende boek. Zij is als psychologe werkzaam bij enkele zorginstellingen in Parijs en heeft zich gespecialiseerd in het begeleiden van mensen die - wetend dat ze ongeneeslijk ziek zijn - op een speciale afdeling aan hun laatste levenstocht beginnen.

Het boek is een openhartige inleiding in de Kunst van het Sterven. De schrijfster begint al vroeg met een conclusie, die verder als een rode draad door het boek loopt:

Het leven heeft me drie dingen geleerd: ten eerste dat ik mijn eigen dood en die van mijn dierbaren niet kan ontlopen.
Ten tweede dat de mens niet alleen maar is wat we zien of wat we menen te zien. Hij is altijd veel grootser en diepzinniger dan ons beperkte oordeelsvermogen ons laat geloven.
Hij heeft, en dat is het derde inzicht, nooit zijn laatste woord gesproken, maar bevindt zich altijd in een wordingsproces, met de mogelijkheid voor de mens om via de crisissen en beproevingen in zijn leven innerlijk getransformeerd te worden.(blz. 33)

We maken intensief kennis met de hoofdpersonen van dit boek: mensen die weten dat zij niet lang meer te leven hebben. Het woord intensief drukt nog maar zachtjes uit wat de lezer te wachten staat, want het is hem niet toegestaan om op een afstand naar het gebeuren te kijken. Hij wordt meegesleurd en ondergedompeld in het leed van de lijdende en stervende mens, en in dat van de verzorgenden, de naasten en de dierbaren. De Hennezel schuwt daarbij niet om het leed te tonen zoals het is: puur, vreselijk, maar nooit zonder hoop.
De centrale boodschap, die zij met enkele treffende voorbeelden illustreert, is dat wanhoop niet thuishoort bij het sterven. Nooit kan men zo diep zitten of men kan er hoop uit putten. Valse hoop wijst de schrijfster resoluut af, maar men kan wel hoop putten uit onmacht:
Wanneer onmacht is erkend, is ze onze kracht. Eenvoudig doorgaan met doen wat je kunt doen, binnen een gegeven van onmacht, is vreemd genoeg een krachtige motor (blz. 93).
En:
Werkelijke vrijheid bestaat uit het volledig ja zeggen tegen de dingen zoals ze gaan (blz. 79).

Een vriend van haar merkt op dat stervenden in zekere zin, ballingen zijn:
Ze hebben bijna alles verloren en bereiden zich voor op hun vertrek. Misschien is het daarom dat ze boven zich zelf uitstijgen, en dat ze ons zo verrassen en ontroeren (blz. 103).

Dit boek raakt diep en schenkt eerlijke ontroering en verbazing, over wat een mens kan verdragen en over hoe zinloosheid kan transformeren tot zijn, in de ware betekenis van het woord. Het is noodzakelijk, benadrukt De Hennezel, dat de stervende van zijn dierbaren de ruimte krijgt om te kennen geven dat hij gaat sterven. Transformatie wordt heel moeilijk als de omgeving niet los wil laten of - in het geval van een lichamelijke of geestelijke aftakeling - als de omgeving niet meer de mens ziet maar iets afstotelijks.

In haar boek verhaalt De Hennezel verschillende keren van verpleegkundigen die met veel liefde en aandacht rottende wonden behandelen:
Het zijn niet de benen waar de verpleegkundige haar aandacht op richt, maar de patiënt in zijn geheel (blz. 64).
De schrijfster roept ons op om elkaar te durven ontmoeten door elkaar (fysiek) aan te raken (blz. 66), want liefde is, zo citeert zij Lou Andreas Salomé, geen reservoir dat leeg raakt wanneer je eruit put, maar dat integendeel wordt aangevuld zodra je gul uitdeelt (blz. 165).

We ontmoeten Daniëlle - haar naam is net als die van de andere hoofdpersonen gefingeerd -, een vrouw met een bepaalde vorm van spierziekte. Op het laatst van haar leven kan zij nog slechts haar oogleden en één vinger bewegen. Die vinger gebruikt ze om, met behulp van een computer, te communiceren met haar omgeving.
Als François Mitterand de afdeling bezoekt komt hij ook aan haar bed te staan. Hij laat zich uitleggen hoe zij moet communiceren en is zichtbaar geroerd. Als hij weer weg is vertrouwt Daniëlle de schrijfster toe, dat ze een beetje medelijden met de aangedane president heeft: Ik had zin om te zeggen: zo erg is het nu ook weer niet!
Is er dan zin in het lijden? Of moet er, zoals Daniëlle het omschrijft, vooral ‘geleerd’ worden? Zij zegt:
Wat word ik geacht van dit vreemde avontuur te leren? Wat wil de ziekte me zeggen dat ik niet schijn te begrijpen?
Op de vraag of zij bang is voor de dood antwoordt ze:
Nee, daar ben ik niet bang voor. Ik denk dat ik dáár HET antwoord op DE vraag zal moeten zoeken (blz. 169).

Een andere stervende drukt het zo uit:
Er valt niets te begrijpen. Je moet niet proberen te begrijpen, want alles is mysterie. Je kunt alleen dat mysterie beleven (blz. 173).

De schrijver vat het als volgt samen:
Ophouden te vragen waarom, want er valt niets te begrijpen. Je vragen stellen over het waarvoor, over de uiteindelijke zin van het lijden, lijkt inderdaad de enige manier om er zin aan te geven (blz. 175).

Niet alleen moeten de levenden de stervenden loslaten en hun de ruimte geven om waardig te kunnen sterven, de nabestaanden moeten van hun omgeving ook de ruimte krijgen om het leed zorgvuldig te verwerken.

Dat mensen die rouwen gedeprimeerd zijn, wordt als abnormaal beschouwd. Die moeten naar de dokter voor een antidepressivum. Men probeert ze afleiding te bezorgen, leuke dingen voor ze te verzinnen. Kortom, men laat hen weten dan men bang is voor hun verdriet. Maar nabestaanden hebben het nodig om te praten over die persoon die er niet meer is, om te vertellen hoe deze persoon is gestorven, wat dat hun gedaan heeft. Ze moeten kunnen huilen, het liefst in het bijzijn van vrienden of familieleden. Het is vaak de enige manier om het leven weer aan te kunnen.

Zowel degene die weggaat als degene die achterblijft zou volgens de schrijfster in staat moeten worden gesteld zijn of het eigen verhaal te vertellen. Is dat eenmaal verteld, dan is de verteller meestal in staat los te laten, om vervolgens te sterven óf om verder het leven in te gaan. Met de woorden van Daniëlle: ‘Iedereen weet dat na de doortocht in de woestijn het beloofde land voor je ligt.’ (blz.152)

In het verhaal dat verteld wordt, transformeert de rede tot geloof, een geloof dat gebaseerd is op waarachtig Weten.
Vlak voordat zij sterft getuigt (ik heb er geen ander woord voor) Daniëlle:

Ik geloof niet in een God der gerechtigheid, en ook niet in een liefdevolle God. Dat is te menselijk om waar te zijn. Wat een gebrek aan fantasie! Maar ik geloof ook niet dat we terug te brengen zijn tot een handjevol atomen. Wat betekent dat er meer is dan materie alleen, laten we het ‘ziel’ noemen, of ‘geest’, of ‘bewustzijn’, zoals je wilt. Ik geloof in de eeuwigheid daarvan. Reïncarnatie of toegang tot een geheel ander niveau...Wie dan sterft, wie dan ziet! (blz. 177)

Rest uiteindelijk de vraag wat doodgaan dan eigenlijk is. Marcelle, een oma, verwoordt het als volgt voor haar kleinkind:

Doodgaan, dat is als een boot die naar de horizon glijdt. Op een goed moment zie je hem niet meer. Maar omdat je hem niet meer ziet, wil dat nog niet zeggen dat hij er niet meer is. (blz. 83)

De horizon voorbij

een boot glijdt naar de einder toe
en zomaar zie je haar niet meer
toch is ze er waarschijnlijk nog
al keert ze dan misschien nooit weer
een mens hoopt na een lange reis
te kunnen rusten op het strand
hij zoekt een haven, hij verlangt
met heel zijn hart om daar te zijn
zijn boot glijdt naar de einder toe

van mij vervalt de buitenkant
binnen vernieuw ik elke dag
een diep geheim, schoonheid en troost
een kracht die ik ervaren mag
licht, er is licht: is het dan waar?
mijn boot glijdt naar de einder toe
het is alleen de dood die sterft
dit leven houdt op te bestaan
ik vaar mijn horizon voorbij!


page73_1