God in het gekkenhuis

Stille nacht

kerst

Het is Heiligabend. Heiligabend is niet zozeer een avond als wel de hele dag voor kerst, 24 december. In de Duitse traditie liggen er ‘s middags op Heiligabend plotseling, niemand weet hoe, cadeautjes onder de kerstboom. Tijdens de dagen voor kerst is er natuurlijk door iedereen hard gewerkt. Het huis is schoongemaakt, de ontelbare inkopen zijn gedaan, het bakken is begonnen. Maar als de cadeautjes dan ‘s middags onder de boom liggen, houdt het werken op. Iedereen heeft feestelijke kleren aan en iedereen is klaar voor het feest. ‘Frohes Fest’ zeggen ze in Duitsland, vrolijk kerstfeest.

Ik zit voor de kerstboom en geniet van de gezelligheid van de warmte binnen in huis, van de flakkerende kaarsen, de kleine lichtjes alom, de kabbelende kerstmuziek en de familie om me heen.
In de aanloop naar kerst, de adventstijd, heb ik mijzelf laag voor laag afgepeld. Alle schijn, alle schone schijn, valt uiteindelijk op Heiligabend van me af.

Het is tijd voor een kerstverhaal.

‘Waarom,’ vraagt Eva, ‘wordt het kerstkindje in een stal geboren?’
Oma denkt na.
‘En waarom,’ gaat Eva verder, ‘ligt het in de voerbak?’
Oma zucht. ‘Tja, je weet dat de herberg vol zat, omdat iedereen naar Bethlehem moest om zich te laten inschrijven.’
Eva knikt.
‘Het rare is,’ zegt oma, ‘dat iedereen dat verhaal zo mooi is gaan vinden, terwijl het natuurlijk erg naar is. Denk maar eens: voor een vrouw die op het punt staat een baby’tje te krijgen, is er niet eens een warme ruimte. Reken er op dat die stal koud is. Het zijn niet meer dan wat planken aan elkaar om te voorkomen dat de dieren er uit gaan of de roofdieren er in. Waarschijnlijk is er niet eens een dak. Waarom zou een stal een dak moeten hebben? Er is wel een voerbak, maar die lijkt in de verste verte niet op een wieg. Die bak is vast ook nog eens heel vies en heel ruw, oneffen en heel hard. Er was vast geen stro meer, anders zouden de schapen er wel zijn, maar die waren op het veld, hartje winter, waarschijnlijk omdat het eten, dat in de zomer is gespaard, nu al op is. Er is geen lamp, want olie is duur. Er is geen vroedvrouw: Jozef moet waarschijnlijk zelf meehelpen met de bevalling. Als dan alles achter de rug is komen de grootste schooiers uit de buurt op kraamvisite en daarna nog drie buitenlanders. Het is, nu ik er nog eens over na denk, een verschrikkelijk verhaal.’
Het is een moment stil in de kamer. Je hoort het zachte, monotone tikken van oma’s oude klok.
‘Oma?’
Oma knikt. ‘Ja, liefje, ik moet nog steeds antwoord geven op je vraag, waarom het kindje nou uitgerekend onder deze omstandigheden werd geboren.’
Oma denkt weer na. ‘Misschien moeten we eens bedenken waar hij vandaag de dag zou worden geboren. Heb jij een idee?’
‘Niet bij ons, oma. Wij hebben het zo goed. Het is hier zo lekker warm en licht en boven wacht een echt bed op ons.’
Oma glimlacht. ‘Ons gaat het goed, Eva, we hoeven voor niks bang te zijn. Misschien wordt het kindje vandaag wel in een oorlogsgebied geboren, of tussen de zieke en arme mensen. In Afrika, misschien wel met een vreselijke ziekte als AIDS. Misschien wordt hij later wel kindsoldaat...’
‘Oma, daar wordt ik zo verdrietig van.’
Oma neemt Eva op schoot. ‘Ach schatje, dat was niet de bedoeling, we proberen alleen een antwoord te vinden op jouw vraag. Waarom een stal en waarom een voerbak?’

‘Oma, vertel eens over de engelen.’
Oma streelt haar kleinkind zacht door haar haren. ‘Ach ja, de engelen. Vroeger toen ik klein was heb ik een engel ontmoet.’
Eva gaat rechtop zitten. ‘Echt waar?’
Oma vertelt met zachte stem: ‘Het was midden in de oorlog. Wij hadden een onderduiker in huis. Op de dag voor kerst kwamen de Duitse soldaten het huis doorzoeken. Ze haalden het overhoop van boven tot beneden. Op mijn kamer was een luik en daarachter een kleine ruimte waar de onderduiker verborgen zat. Ik zat op mijn bed met mijn pop te spelen toen plotseling een soldaat de kamer binnen kwam. Hij opende de kasten, keek onder het bed. Toen ontdekte hij het luik. Ik was verstard van de angst, kon niets doen, niet roepen, niet ademen. Hij deed het luik open en keek naar binnen. Misschien een moment, maar voor mij duurde het een eeuwigheid. Toen deed hij het luik weer dicht, schoof het kleed er weer over en ging bij mij op bed zitten. Ik weet dat ik huilde, omdat ik dacht dat het allemaal voorbij was, dat we zouden worden opgepakt en afgevoerd. De soldaat begon te praten, maar ik verstond het niet en huilde zachtjes voor me heen. Toen begon hij te zingen: Stille nacht, heilige nacht, in het Duits. Ineens wist ik het: dit is een engel en hij brengt een blijde boodschap. Lang nadat de soldaat was weggegaan zat ik nog roerloos op mijn bed totdat mijn vader kwam en me lang, heel lang omhelsde. ‘Het was een engel, papa,’ zei ik steeds. ‘Het was een engel!’
Toen mijn vader de volgende ochtend het kerstevangelie voorlas, stopte hij bij de engelen die ‘vrede op aarde’ zongen en ik zag dat hij in zijn ogen wreef. Toen lachte hij naar me. Dat kerstfeest vergeet ik nooit meer.’

Eva nestelt zich opnieuw bij haar oma op schoot en een lange tijd zeggen ze niks.
‘Oma, zijn er vandaag ook engelen?,’ vraagt ze bezorgd.
‘Ach kindje,’ lacht Oma, ‘er zijn zoveel engelen om ons heen.’
‘Maar ook daar waar het kindje vandaag wordt geboren?’
Oma denkt na. ‘Ach kindje,’ zegt ze dan, ‘er is eigenlijk een vreselijk tekort aan engelen. Eigenlijk wil het kerstverhaal ons vertellen dat het allemaal om ons heen gebeurt en dat wij de herders, de wijzen en de engelen zijn. Engelen roepen op om naar de stal te gaan. Engelen zijn daar waar de herders en de wijzen zijn. Bij de stal hebben engelen niets te zoeken, daar is alleen plaats voor herders en wijzen, schooiers en buitenlanders. Weet je, de herders brachten wol van de schapen mee en eindelijk had het kindje het warm, ze brachten het karige eten dat ze hadden mee en eindelijk konden de vader en moeder eten. De wijzen brachten schatten mee: goud, wierook en mirre.’

‘Oma?’
‘Ja liefje?’
‘Heb je al goud, wierook en mirre gegeven?’
Oma lacht. ‘Jij bent een engeltje. Kom we gaan wat geven aan het kind.’
Eva staat op en helpt oma uit de stoel. Oma loopt naar de grote kast en haalt een klein boekje te voorschijn. Dan gaat ze aan tafel zitten en begint te schrijven: ‘giro 40.000 in Hilversum, Wilde ganzen,’ mompelt ze voor zich heen. Dan kijkt ze haar kleindochter aan: ‘Wat gaat het worden, Eva: goud, wierook of mirre?’
Eva hoeft niet lang na te denken. ‘Doe maar goud, oma.’

Wat een mooi verhaal, denk ik na afloop.
En heeft Eva nu een antwoord gekregen op haar vraag?
Ik weet zeker van wel.
Frohes Fest!